Dit is een persoonlijke reflectie van de eerste indrukken bij het zien en ervaren van ‘onze’ Urbanus na de restauratie, en daarbij een aantal ontmoetingen met zeer persoonlijk betrokken mensen. In het besef dat het onmogelijk is om alle bij het proces van herbouw en restauratie betrokkenen persoonlijk te noemen, is dit tevens een gebaar aan allen die, op de voor- en op de achtergrond, bij de buiten- en bij de binnenkant, hierin een aandeel hebben gehad en nog steeds hebben. Het is onmogelijk om daarbij iedereen te benoemen en te bedanken, maar toch wil ik graag één ding benadrukken: een kerk willen bouwen, dat is iets tussen God en mensen, een kerk (her-)bouwen is vakwerk, maar aan de kerk blijven bouwen en vormgeven, dat is vooral mensenwerk. Het werk van de mensen hier in Bovenkerk, die zich verbonden voelen met deze plek als hart en ziel van hun gemeenschap, maar moge het vooral een plek zijn voor ieder die zich met deze plek verbonden voelt, nu en in de toekomst, zodat ieder die hier binnentreedt ervaart: welkom thuis!
– door: Els Rentenaar
Een open deur
Het is rond half twee als ik de tweede kerstdag door de openstaande deuren de Urbanuskerk binnentreed. Hoe anders is het nu, bij daglicht, vergeleken met kerstavond! Toen stond ik als gastvrouw onderaan de hellingbaan bij de buitendeur in een fluoriscerend hesje de mensen welkom te heten, die deze eerste kerst in de hernieuwde kerk wilden ervaren. Want een ervaring is het beslist. Nu is het er licht. Lichter dan ik mij de kerk herinner. Ik zie het daglicht gefilterd in kleuren door de gebrandschilderde ramen van alle kanten de kerk binnenvallen en zijn de details van de mozaïekvloer nog duidelijker te zien. Net als de littekens van de brand in de vorm van de schoongekrabde pilaren en de muren van de kerk, met de daardoor verschenen onderlaag van flarden afbeeldingen in een vliesdun verflaagje. Oud en nieuw door elkaar. De kerk is zo goed als nieuw, maar in veel opzichten dus nieuwer. Ik laat de ruimte even op me inwerken en ben daarin duidelijk niet de enige, want de kerk is –net als vroeger- geopend op deze tweede kerstdag, voor het ‘Kindje Wiegen’, maar ook om ieder de gelegenheid te geven de kerk te bezoeken.
Een moment van reflectie
Bij binnenkomst zie ik koster Cees in gesprek met Peter, onze ‘man van het beeld en geluid’, die al wijzend naar de gewelven blijkbaar die elementen van de vieringen met elkaar evalueren.
Verder naar voren, in het kruis tussen het middenschip en de zijbeuken, staat pastoor-deken Jongerden met grote gebaren de nieuwe glas-in-lood ramen toe te lichten aan een gezin. De twee nieuwe aanwinsten zijn grotendeels in blauwtinten gemaakt, wat qua kleurtoon harmonieert met het roosvenster daarboven, dat ondanks de brand goeddeels intact is gebleven. “Hier uit de linkerhoek ziet u de feniks opvliegen, als symbool voor deze kerk die als een feniks uit de as is verrezen, en in het andere raam ziet u in de rechterbovenhoek de witte duif, die de heilige Geest symboliseert.” De mensen luisteren geboeid.



Een afscheid, een nieuw begin
Ria, dirigente van jeugdkoor Urbanissimo, tref ik vooraan in de kerk. Ria heeft op kerstavond zowel het kerstspel met de kinderen in goede banen geleid als voor de laatste keer haar rol als dirigente vervuld. Het was leuk om te zien hoe de vertrouwde kostuumpjes van alle figuren uit het kerstspel, die al heel wat jaren in gebruik waren, opnieuw goed van pas komen. Maar het is vooral fantastisch dat Ria in alle tussenliggende jaren van de gesloten ‘eigen’ kerk in staat is geweest deze groep kinderen bij elkaar te houden.
Ze heeft deze kerstviering het stokje overgedragen aan haar nicht Leonie, die al vertrouwd is met het ondersteunen van het kinderkoor, evenals Ria’s zoon Jeffrey die het koor vanachter de piano begeleidt, samen met Jens voor het slagwerk. “Na tien jaar is het mooi geweest. Dan wordt het tijd voor de volgende generatie”. Een uitspraak waar ik om moet glimlachen, want middels haar eigen kleinkinderen is haar familie onderhand hofleverancier van de baby’s die het kerstkindje vertegenwoordigen in het kerstspel, zo ook deze keer, in de persoon van kleindochter Anne. “Zo geven we het door hé”, zegt Ria, waarmee ze de herbouw en restauratie van de kerk, maar ook haar afscheid en de hele essentie van het door kunnen geven aan volgende generaties in één zin samenvat. Treffend, want ook wij kennen elkaar vanaf dat onze kinderen nog klein waren vanuit dit vrijwilligerswerk voor de kerk. Tijdens de viering werd zij tot haar verrassing in het zonnetje gezet door de beide pastores.
Een oud verhaal in nieuwe woorden
Dan loop ik naar de linkerkant van de altaartrap, waarnaast de kerststal staat opgesteld. Het glas-in-lood raam, dat boven de engel die over de stal zweeft en die een lang lint in haar handen houdt met het opschrift ”Gloria in excelsis Deo”, toont een tafereel dat naadloos aansluit bij de stal eronder: Maria met het kindje Jezus op schoot, omgeven door engelen, dat als een diafragma het gekleurde licht naar binnen doet vallen.




Voor de kerststal zie ik Yvonne. Ze ruimt er net haar spullen bij elkaar: een boekje met het Dick Bruna-voorleesverhaal over Kerstmis, de kerstboomhangertjes die ze, tezamen met de beschuitjes met muisjes, aan de kinderen heeft uitgedeeld, want het is tenslotte net kraambezoek daar in de kerststal.Ook Yvonne is het niet vreemd om zich in te zetten voor ‘het kinderwerk’ in de kerk, doordat ze zich eerder al jarenlang had ingezet om de eerste communicantjes te begeleiden en later met de wat grotere kinderen bij de ‘Rock Solid’-groep. Ze pakt net het dienblad met de resterende traktaties op om rond te delen onder de aanwezige kerkbezoekers, als ze mij ziet. Met een grote glimlach en een stel rode blossen op de wangen komt ze naar me toe, terwijl ze haar leesbril naar boven schuift tot bovenop haar hoofd. “En, hoe is het gegaan?” vraag ik belangstellend, waarop ze enthousiast verslag doet en hardop haar ervaringen evalueert. “Het voelt als een grote eer dat ik dit mag doen”, zegt ze dan, zichtbaar geroerd. “Het is nogal overweldigend…” waarna ze de kerk nog eens goed in zich opneemt. “Wonderlijk hoor, wat zo een gebouw voor een betekenis voor mensen heeft hé”, verzucht ze. Dat zal menigeen beamen!
Is de kerk ‘af’?

Intussen is pastoor-deken Jongerden met zijn gevolg tot aan de nieuwe altaartafel geraakt. ”…en kijk: hier zie je het wapen van Amstelveen in het hout van het tafelblad ingelegd. Er komt nog een glas-in-lood raam met de afbeelding van een vlam in, als verwijzing naar de brand maar ook naar de heilige Geest”, vervolgt hij zijn uitleg, terwijl hij bezwerend zijn vinger in de lucht steekt. “Maar de restauratie is dan ook nog niet af hoor! Dat duurt nog jàren. We weten dat de kerkmuren nog vol zitten met brandwonden en blaren, en ook nog steeds vocht uitademen”, vult hij aan. Op de een op andere manier geeft hij met die omschrijving de kerk iets menselijks, alsof deze oudere dame moet herstellen van een zware longontsteking.
Vurige herinneringen
Intussen is koster Cees ook vooraan in de kerk komen staan, waar hij met zijn armen over elkaar geslagen nauwlettend in de gaten houdt of bezoekers niet al te vrijpostig alle uithoeken van de kerk persoonlijk aan het ontdekken zijn. “Leg dat altaarkleed en dat bloemstuk even iets opzij, Cees. Dan kunnen de mensen het bewonderen”, instrueert de pastoor hem. Terwijl hij dat doet, spreek ik hem aan. “Vreemd zeker, om de kerk nu in deze staat te ervaren?” vraag ik. Cees knikt en zoekt naar woorden, terwijl hij wijst op de zijmuur van de sacristie, waar de muur boven de bidstoel een roetzwarte verticale vlek heeft, tussen de resten afgebladderde verf.
“Dat…die plek daar…”, zegt hij, “…daar kan ik niet naar kijken. Nog steeds niet. Dat doet pijn”. Ik ken het als een gegeven: Cees was degene die de kerk af zou sluiten, op die bewuste septemberdag, nadat de kerk na de vorige jarenlange renovatie na een feestelijke dag van inwijding weer in gebruik zou worden genomen. Hij ontdekte de brand. “Dat kan ik me voorstellen, Cees!” zeg ik begripvol, terwijl misschien niemand behalve Cees zelf weet hoe heftig dat moment moet zijn geweest. “Het is een litteken hier op de muur, maar de brand is ongetwijfeld een onzichtbaar litteken voor jou”, voeg ik daaraan toe. “Toen hing daar de meterkast, waar die ellendige kortsluiting begon…” Op de grond bij de muur waar die meterkast gehangen heeft, staat nu half verholen achter een enorm kerststuk een felrode brandblusser, bedekt onder een laagje kalkstof erop en eromheen, alsof het decoratiesneeuw moet voorstellen.



Wat nemen we mee, de toekomst in?
Even zijn we allebei stil, als in gebed zonder woorden. Dan vervolgt hij: “Alles had volop gedraaid die dag: licht, geluid, verschillende microfoons, alles. Toen ik tegen zessen gebeld werd door Edwin om hem af te lossen en de kerk af te sluiten, zei hij dat de kast warm aanvoelde. Edwin was een van de drijvende krachten achter de vorige restauratie en is achter de schermen nog altijd nauw betrokken bij de kerk. En in de tussentijd dat ik onderweg was, moet die schakelaar het hebben begeven. Bovenaan in de gewelven was de kerk deels gevuld met witte rook en toen ik verder keek, zag ik dat de wandgoot met schakelaars was weggeslagen. Ik probeerde nog om het vuur met doeken uit te slaan, maar tegelijk wist ik dat het niet te stoppen was, omdat het vuur via de elektrische bedrading z’n weg verder de kerk in zou vinden, zo het dak in.” Cees zucht diep en valt weer even stil. Na die korte pauze vervolgt hij zijn relaas door te vertellen hoe het verder verliep: de melding aan de brandweer, de opkomst van de hulpdiensten, en hoe het vuur intussen de door de hete zomer ingedroogde houten spanten van het dak opvrat, waardoor de gewelven en de muren eronder instortten. “Maar de toren was behouden, anders was alles verloren. Dan stond er nu geen kerk meer!”
“Ze zeggen wel dat het mooi zou zijn als er straks van alle andere locaties binnen onze parochie die mettertijd sluiten er een element in deze kerk ingebracht moet worden, zodat iedereen zich hier welkom en thuis mag voelen”, zo gaat hij verder. “Daar ben ik helemaal voor natuurlijk. Maar wij, vanuit de voormalige Heilige Geestkerk, wij hebben nu helemaal niets meer. De wanden met de doopschelpen en de kruisjes van de overledenen, het tabernakel, niets.” -”Nou ja, hoewel… Er is één essentieel onderdeel dat we wel hebben meegenomen”, merk ik op. “Wat dan?” vraagt hij verbaasd, alsof er iets zou kunnen zijn waar hij het bestaan niet van weet. “De ménsen”, zeg ik, “zolang we die maar hier in de kerk aantreffen, en dat het door en met elkaar een plek mag zijn waar ieder zich thuis voelt, dat hoop ik van harte”.
“Toch…” zo mijmert hij voor zich uit, “wat denk je, zou het niet mooi zijn als het nieuwe bezoekerscentrum dat gebouwd wordt straks ook een grote wand van glas-in-lood ramen krijgt? Net als van de Heilige Geestkerk, maar dan met afbeeldingen die doen denken aan de andere vier locaties?” – “Dat komt er toch al”, zegt Yvonne, terwijl ze langsloopt en net die laatste zin oppikte. “Daar, in die andere zijbeuk, waar de nieuwe ramen in ontbreken. Die worden nog gemaakt!”



Het licht van de heilige Geest
“Oh, er is nog iets! Iets heel moois!” zegt Cees ineens heel verheugd, terwijl hij zijn telefoon tevoorschijn haalt, op de altaartafel legt en door zijn foto’s scrollt. “Kijk”, zegt hij triomfantelijk, “nadat vorige week de altaartafel was binnengebracht, viel net op dat moment het zonlicht door het nieuwe raam naar binnen, zó, hier, op het altaar!” Als bewijs om zijn woorden kracht bij te zetten, toont hij mij zijn foto’s, die hij in de verder schijnbaar verlaten kerk heeft gemaakt. Daarop is te zien hoe het blauwige licht de kerk binnenvalt en het altaar beschijnt. “Dat voelde goed, neem ik aan?” vraag ik. “Ja, dat kan toch geen toeval zijn? “Dat is het licht van de heilige Geest!” zegt hij stellig.
Noot van de redactie: hoewel vanaf nu de Urbanuskerk weer geopend is, is de renovatie nog lang niet afgerond. Ook is de ingebruikneming hiermee nog niet officieel: deze volgt hoogstwaarschijnlijk met beloken Pasen, de week na Pasen, waarbij onze bisschop mgr. Hendriks de Urbanuskerk formeel zegent en daarmee heropent.








